In 2010 a debate was held in Rotterdam, the Netherlands, called ‘Am I Black Enough for You?’.
Dutch black artists discussed the perspective of being a black artist in a European country. Part of the problem that artists confronted during the debate was the hegemony of American and British ideas of blackness and the need of the Dutch artists to establish their own black identity. “In order to avoid misinterpretation, I choose the word Black here to denote people of color,” said Dutch artist Charl Landvreugd in remarks he delivered to introduce the discussion. But he said, “A word such as Black does not have the same connotations in our environment as it does in the Anglo-American context.”
[From: Dominion of New York, 'Am I Black Enough for You? Dutch Artists Debate Their Identity', by Erik Kambel ]
On January 24th, 2013, another debate was organized to discuss this subject. ‘Am I Black’ was held in the in Stedelijk Museum Bureau Amsterdam. The central question was whether it is useful to think along racial and ethnic lines about contemporary art in the Netherlands, and if it could be useful to develop an Afro-Dutch and Afro-European art discourse? One of the lecturers was art critic Rob Perrée, who is also known for his insightful contributions to Sranan Art Xposed. His lecture is entitled ‘The Other Black. Am I Too White?’ and was posted on the Sranan Art blog yesterday. Today SAX posts artist, writer, curator Charl Landvreugd‘s talk which he held on this evening. This will provide the SAX readers with another angle to the debate. Charl Landvreugd is currently working on an essay based on this lecture after which it will be available in English too. For now we only have the Dutch text available.
In his talk to introduce the angles from which the use of ethnic and racial lines in contemporary art in the Netherlands could be discussed, he discusses the different levels in which the work may operate. These levels, according to Landvreugd, may provide insights into the location of the work and the possible location of a continental Afro-European aesthetic. He pointed out that it may well be so that artist-curators are doing the research now that will profit institutions in the future. These artist-curators have the freedom to imagine and discuss the hyphenated quality of contemporary European society on their own terms. Landvreugd stresses the importance of research on these issues by those who live the experience of being a hyphenated European on a daily basis.
De projecten Wakaman en Becoming Dutch zijn beide gefinancieerd door het Mondriaanfonds. Het project van het Van Abbemuseum omdat ze als winnaar uit de bus kwamen voor de Stimuleringsprijs voor Culturele Diversiteit en Wakaman als onderdeel van het project Intendant Culturele Diversiteit.
In 2006 begon het project Wakaman dat zich bezighield met “… kunst van niet-westerse mensen die wel in het Westen wonen en de problemen die ze tegenkomen als het gaat om categorisering, herkenning en interpretatie.”1
In 2007 begon het Van Abbemuseum het project Becoming Dutch. Dit project vroeg zich af “… of de kunst alternatieve voorbeelden zou kunnen bieden om na te denken over een hedendaagse samenleving.” Op hun website staat: “Be[com]ing Dutch streeft ernaar onze ideeën over culturele identiteit te ondervragen en de processen van in- en uitsluiting in de huidige tijd te onderzoeken.”2
De Volkskrant, 12 januari 2006, de kop van het artikel: ‘Museum is wit bolwerk gebleven’. “De grootste kunstmusea in Nederland hebben geen allochtonen in dienst als directeur, onder de conservatoren of bij de afdelingen marketing, communicatie en educatie.”3
In een ander stuk werd de vraag gesteld waarom dat zo is en het antwoord was omdat men geen gekwalificeerde mensen kon vinden.
Onderdeel van de Stimuleringsprijs voor Culturele Diversiteit was niet alleen diversiteit in de musea, maar ook onder de bezoekers. De reden dat men niet genoeg allochtonen het instituut in wist te krijgen was mij duidelijk. ‘De Allochtoon’ herkent zich niet in de programmering en dat kwam toen, volgens mij, mede omdat er geen allochtonen zitten op sleutelfuncties in de musea.
Het Van Abbemuseum in de Volkskrant, 19 mei 2006, de kop van het artikel: ‘Wij gaan gastvrijheid creëren’ (bij monde van wie is onduidelijk).
VK: “Dat klinkt erg idealistisch.”
VAM: “Dat zijn wij ook. Musea hebben de luxe dat ze niet marktafhankelijk zijn. Het gaat om hoop, en verbeelding is ons instrument.”4
Hoop is wat de Wakaman-groep ook had en verbeelding was hun instrument om: “… kunst van niet-westerse mensen die wel in het Westen wonen en de problemen die ze tegenkomen als het gaat om categorisering, herkenning en interpretatie”5 vorm te geven.
Er restte mij niks anders dan me op de theorie te storten om de hoop en verbeelding van onder andere deze twee partijen te helpen vormgeven. Met het argument dat het tijd is voor mensen van kleur om voor zichzelf te spreken in plaats van dat er over ze gesproken wordt in een continentaal Europese context, wist ik een plek te bemachtigen aan de Kunst- en Archeologiefaculteit van Columbia University in New York. Na drie maanden zat ik met behoorlijke hoge stress in de kamer van mijn supervisor omdat elk tweede gesprek op school ging over ras of raciale verschillen en etnische identiteit in relatie tot kritische theorie. Haar advies was ‘to suck it up’ en dat ik er wel gewend aan zou raken. Met mijn Nederlandse hoofd ben ik erin gedoken tot aan het extreem Afro-nationalisme toe om geïnformeerd terug te komen naar een nieuwe Nederlandse gematigdheid. De grootste les die ik daarvan heb geleerd is dat wij in continentaal Europa en in Nederland in het bijzonder geen Amerikanen zijn en geen Britten. Onze gevoeligheden zijn anders, maar ook de manier waarop we omgaan met etnische verschillen en etnische identiteit in relatie tot nationale identiteit. Dat mensen van kleur over en voor zichzelf spreken en dat dit geaccepteerd wordt, is in de VS en Groot-Brittannië inmiddels niet meer dan gebruikelijk. Bij ons staat dat proces nog in de kinderschoenen en vraag ik me inmiddels hardop af of dat niet de reden is waarom men niet genoeg ‘allochtonen’ het instituut in krijgt.
In 2010, nog steeds met het idee dat men voor en over zichzelf moet praten, zat ik vanuit Harlem aan de telefoon met Patricia Kaersenhout. Ik maakte me vreselijk druk over de programmering rond de tentoonstelling Paramaribo Perspectives in TENT, Rotterdam. Tijdens dat gesprek besloten we actie te ondernemen. Mariette Dölle van TENT was het ermee eens en het debat ‘Am I Black Enough for You’ was geboren.

Charl Landvreugd at the Opening of ‘Paramaribo Perspectives’ with Patricia Kaersenhout just behind him | PHOTO Paramaribo Perspectives/Fred Ernst, 2010
Dit debat ging over cultuurmakers met Afrikaanse roots in Nederland en was erop gericht de diverse posities te laten zien die kunstenaars in kunnen nemen binnen ons systeem. Daarvoor en als vervolg hierop heb ik gekeken naar esthetische strategieën en kwaliteiten die deze cultuurmakers toepassen of moeten bezitten om een plek te verwerven in het systeem dat over enkele decennia nog relevant is. Daarbij zijn vragen gesteld die gaan over de interne dialoog in Nederland en met name binnen het ontwakende culturele bewustzijn dat een koppelteken bevat. Hierin vielen me enkele zaken op die leiden tot een volgend stel vragen die betrekking hebben op het niveau waarop het werk functioneert. Daarop voortbordurend vraag ik me af hoe het werk zich verhoudt tot de volgende vijf punten:
1. De rest van de Afro-Europese visuele productie (het Afro-Europese discours).
2. Het internationale discours van de Afrikaanse Diaspora.
3. Het dominante lokale discours.
4. Het dominante Europese discours.
5. Het dominante discours wereldwijd.
Al deze niveaus kunnen een inzicht verschaffen naar de locatie van het werk en tegelijkertijd de locatie van een mogelijk Afro-Europees discours of esthetiek.
De vraag die volgt op het niveau waarin het werk functioneert is de vraag naar het domein waarin het werk zich bevindt. Er zijn enkele categorieën waarnaar gekeken kan worden die gedeeltelijk een overlapping hebben met de vorige ‘hoe’-vragen. Tegelijkertijd kan het werk in meerdere van de volgende domeinen functioneren, wat ons inzage geeft in de mogelijke ‘local-global’-positie van de kunstenaar.
Ik kan me voorstellen dat deze vragen spelen bij menig curator die zich, vrijwillig of door beleid gedwongen, bezig houdt met kunst gemaakt door niet-westerse mensen in Nederland en/of Europa. Het is duidelijk dat bij elke kunstenaar deze vragen op een andere manier worden beantwoord. Kunstenaars die te plaatsen zijn binnen het dominante discours worden sneller opgepikt dan kunstenaars die zich verhouden tot thema’s die niet direct in de belevingswereld passen van het huidige publiek dat de instituten bezoekt. Zoals de Amerikanen zeggen, een ‘catch 22′, een kip-of-ei-situatie. En zoals altijd met zulke situaties, is de argumentatie gecompliceerd. Er zijn talrijke mitsen en maren te bedenken voor elk argument dat wordt aangedragen ten faveure van zowel de kip als het ei. De theoretische reflectie is slechts een onderdeeel van de ontwikkelingen. Het is misschien veel interessanter om te kijken naar wat zich afspeelt in het veld.
Wat er gebeurt, zijn initiatieven van kunstenaars die als tentoonstellingsmakers optreden en in die hoedanigheid hun eigen én de ‘koppelteken’-Europeesheid in het algemeen onderzoeken. De koppelteken-identiteit-kunstenaar-curator lijkt de verbeelding te hebben om het vooronderzoek te doen voor de grote instellingen. Vermoedelijk in de hoop en met de verwachting dat het verhaal onderdeel wordt van het dominante discours zoals dat in de VS en Groot Brittannië het geval is. De hofmakerij die daar heeft plaats gevonden tussen de deelnemers aan het discours ging niet over rozen, maar leidde uiteindelijk tot een vruchtbaar huwelijk. En ook al zijn er spanningen, doodslaan doen zij elkaar … niet meer, want “tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren, en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat”. (Elschot) En zo bouwen zij voort aan hun veelkleurig huis.
Bij ons is het hofmaken inmiddels op gang gekomen. In Dat vuur der grote drama’s uit 1982, toen de partijen elkaar alleen nog maar net in het vizier hadden, beschrijft Edgar Cairo treffend hoe negerdinges van voorheen zich ontwikkelen tot hedendaagse negerdinges. En wanneer je het over negerdinges hebt wordt het moeilijk en altijd weer lastig. Dat was toen zo en als ik kijk naar de respons die ik heb ontvangen tijdens het van de grond krijgen van dit debat, is het nog zo. “Het is al gedaan in de VS en Groot Brittannië” en “dit soort gesprekken zijn nog niet rijp voor het publieke debat” waren de meest gehoorde argumenten.
Het gaat mij om het gesprek en in de woorden van Michael Tedja in Hosselen zeg ik: “Ook juich ik toe dat we, al was het maar voor een ogenblik … niet verplicht zijn te buigen voor een opgelegde stijl en in plaats daarvan ons voordeel kunnen doen met ver verwijderde overeenkomsten en opmerkelijke verwantschap.” (Hosselen; Een diachronische roman in achtenvijftig gitzwarte facetten over beeldende kunst in identiteitsdenkend Nederland anno 2009, Amsterdam, KIT Publishers, 2009, p. 48)
Eerder had ik het over hoop en verbeelding. In het kader van deze middag; het idee van aan Afro-Nederlands en/of Europees discours wil ik afsluiten met een citaat van Edgar Cairo uit een interview met Charles H. Rowell voor Callaloo in 1998.
ROWELL vroeg: “How did your audience here in Holland receive your text?”
CAIRO: “Some Dutch found it funny or strange or curious. Others, especially people from the lower classes, saw it as a reflection of their own poverty. You see, the thing is that when writing about poor people as I did-because I came from a poor family, yes, backyard people, I would say, and you come out of the backyard and write on the backyard people-sometimes they don’t want to see their own stories. It’s too painful. It reminds them too much of the time they had to go through the mud where everything was under the water and their bellies screamed with hunger. What they want to read about is the new paradise, for instance. Later on, when they are in the position of having a refrigerator full of things and color TV, then they can laugh about the time they were poor, and then they read your book. But not the minute they are struggling to find a social position and they have to go for welfare, and there is all of this constant talk of turning them out again. They won’t identify with their own sorrows. But the sorrow is there. It’s their history. But you don’t only write about sorrow. Come on, I’m talking about human beings. We are talking about also things of happiness, laughter… Twenty years ago, sixty years ago, no black man was writing for black culture. Because they identified it with slavery. My own brother, when I was creating black psalms, black religious psalms, said to me, ‘Brother what’s that shit you’re doing there? Don’t you know that the more you keep looking for Negro things, you’re putting a burden on yourself? Someone’s going to break your neck.’ And that’s right, but that doesn’t mean that the black man’s culture is a burden. It means that the black man’s culture, the black man’s spirit, goes through a process to establish self-respect for those who have earned it for themselves, for their children, as a nation.”
Ook wij hier in de zaal hebben de luxe dat we niet marktafhankelijk te zijn. Het gaat om hoop, en verbeelding is ons instrument.6

Host Jelle Bouwhuis (works for SMBA Project 1975, about contemporary art in relation to colonialism) | PHOTO Courtesy Anne Ruygt, 2013
1 http://www.intendant.nl/intendant/projecten/02/project.php acc. 28-11-2012
2 http://www.becomingdutch.com/introduction/?s=d acc. 28-11-2012
3 http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2676/Cultuur/article/detail/764052/2006/01/12/Museum-is-wit-bolwerk-gebleven.dhtml acc. 28-11-2012
4 http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2676/Cultuur/archief/article/detail/805933/2006/05/19/lsquo-Wij-gaan-gastvrijheid-creerenrsquo. dhtml acc. 28-11-2012
5 http://www.intendant.nl/intendant/projecten/02/project.php acc. 28-11-2012
6 http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2676/Cultuur/archief/article/detail/805933/2006/05/19/lsquo-Wij-gaan-gastvrijheid-creerenrsquo.dhtml acc. 28-11-2012
TEXT Charl Landvreugd is a Dutch artist, writer and curator born in Suriname and raised in Rotterdam, the Netherlands. Aesthetically, politically, theoretically as well as practical black is the basis of his work. After his studies at Goldsmiths and Columbia University he continues his research into diversity through immigration in the arts on the European continent. He does so by bringing people together in a private and public sphere to discuss this diversity and make it intelligible. Apart from that he publishes his findings, portrays them through video art, sculpture an collages.
